woensdag 27 juni 2012

Compleet verhaal: 3 verhalen voor Travian

in opdracht van het Browserspel Travian schreef ik een paar jaar geleden 3 verhaaltjes:


De komst van de artefacten

We hebben onze canvas tenten opgezet in de schaduw van de rotsen. Een smal pad leidt ons door de zinderende hitte naar beneden. Daar tussen de duinen wachten leemstenen huisjes, lang geleden verlaten toen het zon en het zand bezit nam van het land. Het Natarvolk dat hier duizenden jaren in welvaart heeft gewoond is vertrokken. Haar bewoners wanhopig van de honger en de dorst. De laatste restjes verdroogde graan, aangevreten door sprinkhanen verkruimeld in oude handen. Het land, geteisterd door zandstormen en de aarde, gebarsten door de droogte. De laatsten van het oude volk gingen weg of hadden niet meer de kracht. Zij liggen hier nog steeds, begraven onder het zand.

In de ruïnes van dit ommuurde stadje zoeken wij naar oude schatten en kennis. Legendes en vage aanwijzingen waren genoeg aanleiding voor onze heer om deze expeditie op te zetten, want ook hij is wanhopig. Elke dag brengen strijd en bloed ons dichter bij de afgrond. De oorlogen beginnen hun tol te eisen.

We zoeken goud, edelstenen, kostbaarheden, maar bovenal zoeken we kennis die de balans tussen ons en onze vijanden kan doen omslaan. Vandaag is het zover. Ik voel het gewoon. Onder het zand hebben we de ingang gevonden van een tempel. We hebben fakkels ontstoken en lopen schuin naar beneden de duistere diepte in. Op de muren staan afbeeldingen van rijkdom en welvaart. Het moet hier ooit een groen en waterrijk paradijs zijn geweest.
Dan komen we in een grote ronde ruimte. In het middel het marmeren graf van een koning of een priester, maar mijn aandacht gaat naar de nissen in de muren. Hier staan de meest vreemdsoortige apparaten die ik ooit heb gezien. Koperen machientjes met lichtgevende edelstenen. Bewegende wondertjes van techniek. Artefacten uit een ver verleden die ons naar onze overwinning zullen leiden.


Het Wereldwonder

Vroeg in de ochtend wordt onze kleine stad opgeschrikt door een aardbeving. In paniek vluchten bewoners en soldaten naar buiten en verzamelen zich buiten de stadsmuren. Van de berghellingen komen rotsblokken naar beneden en uit de diepte van de aarde horen we een onheilspellend gerommel omhoog komen.
Op diverse plekken scheurt de bodem open. Tussen onze garnizoensstad en de bergen stuwt het binnenste van de aarde een muur van steen, gesmolten rots en gruis op. Niemand weet wat er zich achter deze muur afspeelt, maar de geluiden voorspellen niet veel goeds.
Ik ben aangewezen door onze garnizoenscommandant om een kleine groep verkenners te leiden en uit te zoeken wat er zich achter de muur afspeelt.
Na drie dagen klimmen, vinden we een doorgang en kijken uit over de grootste bouwput die we ooit hebben gezien. Natars, overal waar we kijken. En ze bouwen een machtig bouwwerk. In korte tijd hebben ze de muur en de fundamenten gemaakt van wat een machtige stad of vesting kan gaan worden.
Nadat we genoeg informatie hebben verzameld sluipen we terug door het gat in de muur. Haastig klimmen we naar beneden en een paar dagen later kom ik uitgeput rapporteren aan onze commandant.
Ogenblikkelijk wordt de staat van beleg afgekondigd en van heinde en verre stromen legers toe om onze stad te beschermen. Maar waar onze generaals gevaar zien, zie ik kansen.

Langzaam begint een plan vorm te krijgen. Dit zou de ideale plek zijn voor het bouwen van een Wereldwonder. Een bouwwerk zo machtig dat we in één keer heerser worden over Travian.
Een week later. Allianties worden gesmeed, oude vriendschapsbanden worden aangehaald, overeenkomsten worden gesloten. Een leger zoals niemand ooit gezien heeft is onderweg om de Natars te verjagen en te beginnen met de bouw van het grootste bouwwerk van onze tijd.

De komst van Blauwdrukken

Het is het begin van de middag. We sluipen via de messcherpe rotsen over het hete zand naar de schaduw van een overhangende klif. De woestijn is genadeloos. De lucht trilt van van hitte en de droogte maakt elke druppel water kostbaar. De hete wind waait ons tegemoet.  woestijnhert heeft ons niet geroken en kauwt rustig op een doornachtige tak. Ik span mijn boog en merk dat mijn broeder hetzelfde heeft gedaan. De pees tot het uiterste gespannen wacht ik tot het juiste ogenblik. Dan rent het er vandoor. Op het laatste ogenblik schiet ik en raak net zijn flank.
Kreupelend verdwijnt het beest achter de rotsen en wij rennen het achterna.
We volgen het spoor en vinden bloeddruppels bij de ingang van een smalle rotsspleet. Onze ogen moeten wennen aan het donker, en zodra we weer wat zien zijn we onze jacht vergeten.
Tegen de achterwand zijn honderden kruiken opgestapeld. Verbaasd lopen we binnen en stappen over het dode hert heen. De eerste kruik die we openen bevat gouden munten. We worden gek van geluk. De ene na de andere kruik slaan we kapot. Goud, saffieren, diamanten, zilver Er zijn er zelfs een paar waar oude rollen perkament in zit.
Terwijl mijn broeder stapeltjes goud en diamanten maakt ben ik verdiept in de eeuwenoude teksten. Ik lees een kaart met aanwijzingen. Een route naar de geheime Natarsteden. En in deze steden wordt de kennis bewaard om een Wereldwonder te maken. Daar in de schatkamers van de Natarsteden liggen de Blauwdrukken waar onze heersers al zo lang naar op zoek zijn.
Mijn broeder stelt voor de grap dat ik het perkament mag houden en hij de edelstenen plus het goud. Ik lach en ga akkoord. Ik weet wel wat kostbaarder is.

dinsdag 12 juni 2012

Compleet verhaal: Na de dood geen rust


Na de dood geen rust

Anna had het gevoel dat het nooit weg zou gaan. De pijn in haar buik was ondragelijk. Het voelde alsof er iemand met een witheet slagersmes in haar buik stak. Opnieuw en opnieuw, met de regelmaat van elke hartslag.

Een taxi remde voor de deur van het ziekenhuis. De chauffeur sprong uit de auto en rende naar het passagiersgedeelte. Hij opende de deur en hielp de lijkbleke vrouw uit haar stoel. Ze duwde wat verkreukeld papiergeld in de handen van de bezorgd kijkende man en stapte uit de zwarte Mercedes. Een heftige pijnsteek deed haar dubbelklappen en met een verbeten gezicht struikelde ze naar de deur. Verblind door tranen van pijn klapte ze tegen de glazen pui naast de ingang en viel naar achteren. Twee geschrokken bezoekers die buiten stonden te roken, lieten hun sigaret vallen en renden op haar toe. De taxichauffeur spurtte in paniek naar binnen om hulp te halen.
Ze begon hevig te transpireren en zag druppels bloed uit haar neus naar beneden vallen. Het deed pijn, het deed zo’n pijn. En net toen ze dacht dat het niet erger kon werd ze bevangen door een nieuwe golf. Haar keel kneep samen en braaksel stuwde met kracht naar boven. Ze kotste geklonterde etensresten en draderig bloed over de stoep, over zichzelf en over de handen van de man die haar had vastgegrepen. Toen begon ze te gillen. Haar keel stond in brand en haar buik kneep zich samen tot een stenen bal. Ze was zich vagelijk bewust dat ze aan haar armen werd opgetild en naar binnen werd gesleept. Langs haar slappe benen en haar rok liep een spoor van diarree en bloed via haar schoenen over de brandschone tegels van de hal. De ziekenhuismedewerkers probeerden haar spartelende lichaam in bedwang te houden, maar ze kregen nauwelijks grip op de glibberige vloer. Haar gegil weergalmde in de open ruimte van de hal en ging toen over in krijsen. Bezoekers en patiënten bleven geschrokken staan en keken met afgrijzen naar het spoor van diarree en bloed dat verdween achter de klapdeuren van de Intensive Care.
Daar werd ze op een bed gelegd en direct stond er een dokter die probeerde een diagnose te stellen. Er werden allerlei vragen gesteld maar ze was te ver heen om te antwoorden. Ze was volledig de controle kwijt over haar lichaam en ze moesten haar vasthouden om haar een kalmerende injectie toe te dienen. Het enige dat ze deed was gillen. Eindeloos gillen zonder adem te halen. Pijn schoot door elke vezel van haar lichaam en toen werd het haar te veel. Het krijsen hield op, ze verkrampte en werd toen slap. Even later was ze dood. Haar lichaam werd direct naar het mortuarium van het ziekenhuis gebracht en de koelcel ingereden. Het was al met al een nare geschiedenis. Ze had in korte tijd verschrikkelijk veel pijn geleden en de dokters stonden voor een raadsel over de oorzaak van haar lijden en haar dood. In de hal werden de laatste resten van haar aanwezigheid op deze wereld weg geschrobd. Toen ging het leven verder.

Kort na middernacht liep Eric langs de receptie. Hij had nachtdienst van elf tot zeven en was van plan om wat achterstallige administratie te gaan doen. Het was een rustige nacht op zijn afdeling en het meeste reguliere werk was al gedaan door een andere verpleegkundige. Bij de receptie van de spoedeisende hulp bleef hij even staan om een praatje te maken met Silvia. Dit was de enige balie die ook ’s nachts geopend was. Hier was altijd wat te doen en bovendien was Silvia een wandelend roddelblad vol onzinnige maar smakelijke informatie. Na een paar minuten ging zijn pieper af en moest hij naar zijn afdeling terug, maar net toen hij zich weer omkeerde om naar de lift te lopen hoorde hij een afschuwelijk gegil uit de kleine hal aan de rechterkant komen. Het geluid klonk gedempt en ver weg, maar het ging toch door merg en been.
Silvia had het ook gehoord en kwam snel aanrennen. Het kwam van een kant waar geen patiënten lagen. Ze renden beiden door de smalle hal, langs de toiletten en een kleine kapel. Voor de deur van het mortuarium bleven ze staan, het was duidelijk dat het hier vandaan kwam. ‘Oh God, wat is dit eng,’ zei Silvia.
‘Waarschijnlijk een patiënt die de verkeerde kamer is binnen gegaan,’ zei Eric om Silvia gerust te stellen. Hij aarzelde een seconde om even te slikken en ging toen naar binnen.
In de beperkte ruimte was een kleine ontvangsthal ingericht. Het gekrijs was verschrikkelijk en kwam uit de rouwkamer. ‘Stil maar. Er is niets aan de hand. Ik ben hier,’ riep Eric. Hij verwachte een verwarde patiënt, volledig in paniek geraakt, maar er was niets toen hij de kamer binnen ging. Het geluid kwam van achteren, uit de koelcel. Ze vlogen door de kamer via een kleine hal en nog voordat het bleke tl-licht aanging hoorden ze waar het geluid vandaan kwam.
‘Oh God. Er zit iemand in één van de muurcellen. Er zit iemand in een van de koelcellen! Iemand leeft nog.’ Achter een van de metalen deuren klonk gekrijs. Silvia probeerde uit alle macht de kastdeur open te krijgen en Eric stond besluiteloos in het midden van de kamer. Met een droge klik schoot de deur los en Silvia schoof het mechaniek naar buiten.
Ze struikelde achteruit en begon toen zelf te gillen. Wat daar lag was overduidelijk dood en tegelijkertijd ook niet. Wat ze zagen was bizar en angstaanjagend. Het lijk, de magere wassen pop, lag met opengesperde kaken te krijsen alsof het bovenmenselijk veel pijn leed.
Eric greep Silvia bij haar arm en trok haar mee de kamer uit. Het geluid achtervolgde ze tot in de hal waar ze volledig overstuur bleven staan. Twee andere medewerkers waren ondertussen ook naar het mortuarium gerend en kwamen verward weer naar buiten.

De lijkschouwer en een dokter hadden het lijk met weerzin maar ook met wetenschappelijke interesse onderzocht en kwamen tot de conclusie dat het dood was. Wat het gekrijs had veroorzaakt hadden ze niet kunnen verklaren, maar het was belangrijk dat het intreden van de dood daadwerkelijk had plaatsgevonden. Het verval was begonnen en het afbraakproces was onomkeerbaar aanwezig.
Na twintig minuten hield het gillen even plotseling op als het begonnen was. Het eindigde zo abrupt dat de artsen geschrokken drie stappen achteruit deden. Vervolgens duurde het even voor ze weer als dokters konden denken. Ze hoopten dat ze nu definitief gestopt was met gillen maar een paar uur later begon het allemaal weer opnieuw. Als een stofzuiger die op gang moest komen begon het lijk lucht aan te zuigen en met een aanzwellend geluid als van een sirene kwam het krijsen weer op gang. Ditmaal hield het aan tot halverwege de dag.

Ondertussen begon iedereen in het ziekenhuis zenuwachtig te worden. Het gegil ging door merg en been en zowel bezoekers als patiënten protesteerden nu openlijk tegen de geluidshinder. Een aantal personeelsleden had zich al ziek gemeld en de sfeer rond het mortuarium werd beheerst door een mengeling van angst, woede en onbegrip.

Die middag arriveerde Karel Pieters, broer van de overledene. Hij werd direct apart genomen en ingelicht over de ongewone situatie.
‘Wat bedoelt u met “Geluiden maken”?’ vroeg hij geschokt.
‘Het zijn niet echt geluiden,’ vervolgde de dienstdoende arts. ‘Het is, hoe zal ik het voorzichtig zeggen, het is meer een soort schreeuwen. Voor ons is het ook een ongebruikelijke situatie,’ zei hij er haastig achteraan. ‘Vergist u zich niet. Ze is echt dood. Het ontbindingsproces is in volle gang, maar af en toe begint ze oncontroleerbaar te krijsen, alsof haar stembanden en haar longen de enigen zijn die nog werken.’
Hij stelde nog wat vragen waar de arts geen antwoorden op had en zat daar toen een tijdje met een hoofd dat niet meer denken kon.
Karel keek glazig voor zich uit en kreeg tranen in zijn ogen. ‘Ik wil haar graag zien,’ zei hij ten slotte, en de arts knikte, opgelucht dat dit gesprek voorbij was.

Even later stonden ze voor de deur van het mortuarium. Het was stil nu en de dokter probeerde hem zo goed en zo kwaad als het kon voor te bereiden. In de rouwkamer lag Anna opgebaard. Het was niet meer de Anna zoals hij die zich herinnerde van vroeger. Niet meer de levendige, grappige, slimme, mooie Anna. Hij kon niet geloven dat ze er niet meer was. Hij haalde diep adem en bereidde zich voor op een paar moeilijke dagen.
 Toen hij van haar wegliep hoorde hij een zacht gereutel achter zich. Hij schrok zo erg dat hij zich met een klap tegen de deur aanwierp en als versteend bleef staan. Hij trok wit weg en bleef met wijd opengesperde ogen naar Anna kijken. Als een blaasbalg zwol haar borstkas krakend op. Haar kaak viel open en een aanzwellend raspend gekrijs vulde de kleine ruimte. Gillend vluchtte Karel de kamer uit en zocht in blinde paniek de uitgang. Hij rende de gang in langs de dokter die op hem stond te wachten en stopte halverwege de hal, middenin de mensenmassa van het bezoekuur.

Karel was een praktisch ingestelde man. Hij probeerde zijn weg te vinden in het leven door de wereld te relativeren, door logisch nadenken. Door beslissingen te nemen die waren gebaseerd op de natuurlijke wetten van het bestaan. In de dagelijkse praktijk lukte dit aardig, maar het riep zoveel tegenstrijdige gevoelens op. Hij ging in het ziekenhuisrestaurant zitten en wachtte samen met Rob op de rest van de familie. Oom Rudolf kwam aanlopen met een kop koffie en vlak achter hem aan kwam Ellen. Marleen kwam binnen en ging naast haar man Rob zitten. Ze keek even naar Ellen die onophoudelijk zat te huilen. Ze had één hand voor haar mond en in de andere hand hield ze een vochtige zakdoek. De rest zat zwijgend om het ronde tafeltje te staren naar het bloemstukje in het midden. Iedereen had het mortuarium bezocht, alleen Ellen durfde niet te gaan. Ze was Anna’s beste vriendin sinds de lagere school en hoewel ze geen familie was, leek zij nog het meest ondersteboven van haar dood. Ze twijfelde serieus of ze wel naar de begrafenis zou durven komen.
‘Het is niet erg Ellen,’ zei Marleen. Ze pakte haar hand. ‘Niemand neemt het je kwalijk als je besluit om niet te komen.’ Ellen knikte en veegde haar neus af aan haar trui.
‘Het maakt niet uit wat iedereen er van denkt. Het gaat er om dat wij, en belangrijker nog jij, weet wat je hebt betekend voor Anna, en wat Anna heeft betekend voor jou.’
Ellen zuchtte diep en leek toen een beetje tot rust te komen.

Karel en Marleen waren de enige directe familie van Anna. Dan was er Rob, de man van Marleen en oom Rudolf, de laatst overgebleven broer van zijn moeder. Ze waren allemaal behoorlijk nuchter en stonden met beide benen op de grond. Natuurlijk hadden ze het moeilijk met de nare situatie, maar ze wilden allemaal dat het afscheid zo normaal mogelijk zou moeten verlopen. Ze waren het er allemaal over eens dat Anna zou worden begraven en dat ze niet zou worden behandeld als een soort medische curiositeit. Ze gaven geen toestemming aan de artsen om haar verder te onderzoeken. Het lichaam zou vanmiddag naar het huis van Karel worden verplaatst en vanavond zou de begrafenisondernemer komen om de details van de begrafenis te bespreken. Karel kon de afleiding goed gebruiken. Hij hoopte dat zijn hoofd wat zou kalmeren als hij wat omhanden had.

Die avond zat de begrafenisondernemer met samengeknepen billen in zijn stoel en probeerde zijn hoofd erbij te houden. Door de zenuwen trilden zijn handen onophoudelijk. Na drie pogingen een slok van zijn thee te nemen gaf hij het op en zette het porselein aan de kant. Een nieuw krijssalvo was net voorbij en hij veegde zweet van zijn voorhoofd waarbij hij probeerde zo normaal mogelijk over te komen. Karel reageerde nauwelijks meer op het krijsen, iets dat de begrafenisondernemer nog meer van zijn stuk bracht. Hij had al thee op zijn papieren gemorst en probeerde de zaken nu zo snel mogelijk af te handelen. Hij wilde weg hier. Hij zag als een berg op tegen de begrafenis.
Karel wilde alles zo respectvol mogelijk laten verlopen. Hij luisterde naar haar lievelingsmuziek en zocht naar een geschikte foto voor op haar kist. Dan waren er nog andere zaken. In haar kist zou een laag geluidsisolatie worden aangebracht en tijdens de uitvaart zou de muziek harder spelen dan normaal, alles in de hoop de gasten niet te veel te verontrusten. Eigenlijk hoopte hij dat het schreeuwen dan voorbij zou zijn, maar hij vreesde het ergste.

De lange, zwarte wagen gleed over het asfalt en kwam bijna geluidloos tot stilstand voor de deur van de aula. Twee in het zwart geklede mannen met een serieus, bijna uitdrukkingloos gezicht, liepen over het krakende schelpenpad. Ze openden de deuren en droegen de kist naar binnen.
Na een minuut of tien kwamen ook de eerste gasten aan. In de hal was de condoleance en een stroom collega’s, vrienden, kennissen en andere belangstellenden trok langzaam aan de familie voorbij. Karel kende er een aantal goed en anderen alleen van gezicht. Een gedeelte van de mensen kende hij niet en hij vermoedde dat er een paar sensatiezoekers tussen zaten die er op een of andere manier achter waren gekomen dat er iets bijzonders aan de hand was.
De familie had de gasten de kans gegeven om na de condoleance pas te te beslissen of ze wilden blijven voor de dienst. Sommigen waren na het condoleren al weggegaan, maar er was ook een groep die besloot te gaan, nadat ze langs de kist waren gelopen waar Anna lag te schreeuwen. De buurvrouw was flauw gevallen en werd door haar man weg gebracht, waarbij hij bij het verlaten het pand nog een boze blik in de richting van de familie wierp. De meesten echter probeerden zo respectvol mogelijk om te gaan met de hele situatie, die per slot van rekening al pijnlijk genoeg was. Toen de laatste voorbij was, ging iedereen de zaal in waar de afscheidsdienst gehouden zou worden.

Op de eerste rij was de familie in stilte gaan zitten en zat in zichzelf gekeerd te luisteren naar de man die de dienst leidde. Aan de rand was een plekje vrij gelaten voor Ellen, mocht ze toch besluiten te komen.
‘Ik wil weg hier, ik wil weg. Wanneer gaan we?’ fluisterde een wat oudere vrouw tegen haar man. Hij keek geïrriteerd de andere kant uit en probeerde haar te negeren. Plaatsvervangende schaamte was duidelijk van zijn gezicht af te lezen. Hij was blij dat de eerste spreker het kort hield en de muziek daarna behoorlijk hard uit de boxen galmde. Een puber in gothic kleren aan het einde van de vierde rij keek gehypnotiseerd naar de kist en genoot op een perverse manier van het tafereel. ‘Kijk toch eens. Ze blijft schreeuwen.’ Hij gaf zijn vriendin een por in haar zij om haar aandacht te krijgen. Ze keek echter ongeïnteresseerd naar het boekje in haar hand en zette de muziek van haar MP3-speler wat harder.

Gedurende de dienst werd het langzaam leger in de zaal maar niet stiller. Er waren drie sprekers die elk een korte rede hielden, maar het was moeilijk om je te blijven concentreren. Niet alleen door het geluid uit de kist, maar ook doordat de mensen steeds onrustiger werden en de zaal begonnen te verlaten. De eersten die wegliepen waren de mensen op de achterste rijen. Zij konden wegglippen zonder dat het teveel opviel. Later waren het ook andere gasten die zich verexcuseerden.
Het krijsen werd onmiskenbaar luider. Het leek wel of er steeds meer lucht door het lichaam werd aangezogen en met steeds meer geweld naar buiten werd geperst. Door de kracht van het schreeuwen en het verval van haar lichaam brak plotseling haar onderkaak af en veranderde het geluid even in een diep gorgelen, om daarna direct weer in krijsen over te gaan. Toen even later ook haar tong uit haar mond viel door de luchtverplaatsing bedekten Karel en één van de medewerkers vol afgrijzen het raampje van de kist. Dit was niet het laatste beeld wat hij van zijn zus wilde zien en onwillekeurig wendde hij zijn gezicht af. Hij slikte wat opkomend maagzuur weg en keek naar de mensen in de zaal, althans naar degenen die er nog over waren.

Hij ging naast het trillende personeelslid zitten op het randje van het kleine podium en keek hoe Rob zich probeerde te concentreren op woorden die hij sprak over Anna.
‘Anna was een sterke vrouw.’ Rob keek de zaal in en vervolgde.
‘Ze had…’ stotterde hij. ‘Ze was…’ Rob stopte omdat niemand meer luisterde. Het gegil uit de kist werd steeds doordringender en de muziek werd steeds harder gezet door de begrafenisondernemer. Er waren meer en meer mensen die hun schaamte lieten varen. Sommigen liepen huilend weg en anderen zaten met hun handen tegen hun oren. Alleen oom Rudolf leek onaangedaan door de kakofonie, maar die was dan ook grotendeels doof.
Op een gegeven moment was de chaos compleet toen een paar mensen struikelend over hun stoelen de uitgang probeerden te bereiken. Andere gasten reageerden daar weer vloekend op. Karel besloot de dienst af te breken voordat de volkomen verzenuwde menigte met elkaar op de vuist zou gaan.

Na een half uur, toen het weer wat rustiger was geworden, werd de kist naar de laatste rustplaats gedragen door vier in het zwart geklede mannen. Karel zag dat ze oordopjes in hadden gedaan en schoot bijna in de lach. Het was op een treurige manier komisch. Toen ze bij het pas gedolven graf aankwamen, was dit gevoel al snel weer helemaal verdwenen. De meesten probeerden zo ver mogelijk bij het graf uit de buurt te blijven. In de verte stond een oud echtpaar op bezoek bij een ander graf. Ze keken verbijsterd naar het tafereel en haastten zich naar de uitgang.
Na de laatste woorden van Ellen, die uiteindelijk toch nog was komen opdagen, zakte de kist met het gillende lijk naar beneden. Met het geluid van iemand die langzaam werd gesmoord door een kussen stierf de echo van haar heengaan langzaam weg onder een laag verse aarde. De kist kraakte nog even onder het gewicht van het zand en toen werd het stil.