Na de dood geen rust
Anna had het gevoel dat het nooit weg zou gaan. De pijn in haar buik
was ondragelijk. Het voelde alsof er iemand met een witheet slagersmes in haar
buik stak. Opnieuw en opnieuw, met de regelmaat van elke hartslag.
Een taxi remde voor de deur van het ziekenhuis. De chauffeur sprong uit
de auto en rende naar het passagiersgedeelte. Hij opende de deur en hielp de
lijkbleke vrouw uit haar stoel. Ze duwde wat verkreukeld papiergeld in de handen
van de bezorgd kijkende man en stapte uit de zwarte Mercedes. Een heftige
pijnsteek deed haar dubbelklappen en met een verbeten gezicht struikelde ze
naar de deur. Verblind door tranen van pijn klapte ze tegen de glazen pui naast
de ingang en viel naar achteren. Twee geschrokken bezoekers die buiten stonden
te roken, lieten hun sigaret vallen en renden op haar toe. De taxichauffeur spurtte
in paniek naar binnen om hulp te halen.
Ze begon hevig te transpireren en zag druppels bloed uit haar neus naar
beneden vallen. Het deed pijn, het deed zo’n pijn. En net toen ze dacht dat het
niet erger kon werd ze bevangen door een nieuwe golf. Haar keel kneep samen en
braaksel stuwde met kracht naar boven. Ze kotste geklonterde etensresten en
draderig bloed over de stoep, over zichzelf en over de handen van de man die
haar had vastgegrepen. Toen begon ze te gillen. Haar keel stond in brand en
haar buik kneep zich samen tot een stenen bal. Ze was zich vagelijk bewust dat
ze aan haar armen werd opgetild en naar binnen werd gesleept. Langs haar slappe
benen en haar rok liep een spoor van diarree en bloed via haar schoenen over de
brandschone tegels van de hal. De ziekenhuismedewerkers probeerden haar
spartelende lichaam in bedwang te houden, maar ze kregen nauwelijks grip op de
glibberige vloer. Haar gegil weergalmde in de open ruimte van de hal en ging
toen over in krijsen. Bezoekers en patiënten bleven geschrokken staan en keken
met afgrijzen naar het spoor van diarree en bloed dat verdween achter de
klapdeuren van de Intensive Care.
Daar werd ze op een bed gelegd en direct stond er een dokter die
probeerde een diagnose te stellen. Er werden allerlei vragen gesteld maar ze
was te ver heen om te antwoorden. Ze was volledig de controle kwijt over haar
lichaam en ze moesten haar vasthouden om haar een kalmerende injectie toe te
dienen. Het enige dat ze deed was gillen. Eindeloos gillen zonder adem te
halen. Pijn schoot door elke vezel van haar lichaam en toen werd het haar te
veel. Het krijsen hield op, ze verkrampte en werd toen slap. Even later was ze
dood. Haar lichaam werd direct naar het mortuarium van het ziekenhuis gebracht
en de koelcel ingereden. Het was al met al een nare geschiedenis. Ze had in
korte tijd verschrikkelijk veel pijn geleden en de dokters stonden voor een
raadsel over de oorzaak van haar lijden en haar dood. In de hal werden de
laatste resten van haar aanwezigheid op deze wereld weg geschrobd. Toen ging
het leven verder.
Kort na middernacht liep
Eric langs de receptie. Hij had nachtdienst van elf tot zeven en was van plan
om wat achterstallige administratie te gaan doen. Het was een rustige nacht op
zijn afdeling en het meeste reguliere werk was al gedaan door een andere
verpleegkundige. Bij de receptie van de spoedeisende hulp bleef hij even staan
om een praatje te maken met Silvia. Dit was de enige balie die ook ’s nachts
geopend was. Hier was altijd wat te doen en bovendien was Silvia een wandelend
roddelblad vol onzinnige maar smakelijke informatie. Na een paar minuten ging
zijn pieper af en moest hij naar zijn afdeling terug, maar net toen hij zich
weer omkeerde om naar de lift te lopen hoorde hij een afschuwelijk gegil uit de
kleine hal aan de rechterkant komen. Het geluid klonk gedempt en ver weg, maar
het ging toch door merg en been.
Silvia had het ook gehoord en kwam snel aanrennen. Het kwam van een
kant waar geen patiënten lagen. Ze renden beiden door de smalle hal, langs de
toiletten en een kleine kapel. Voor de deur van het mortuarium bleven ze staan,
het was duidelijk dat het hier vandaan kwam. ‘Oh God, wat is dit eng,’ zei
Silvia.
‘Waarschijnlijk een patiënt die de verkeerde kamer is binnen gegaan,’
zei Eric om Silvia gerust te stellen. Hij aarzelde een seconde om even te
slikken en ging toen naar binnen.
In de beperkte
ruimte was een kleine ontvangsthal ingericht. Het gekrijs was verschrikkelijk
en kwam uit de rouwkamer. ‘Stil maar. Er is niets aan de hand. Ik ben hier,’ riep
Eric. Hij verwachte een verwarde patiënt, volledig in paniek geraakt, maar er
was niets toen hij de kamer binnen ging. Het geluid kwam van achteren, uit de
koelcel. Ze vlogen door de kamer via een kleine hal en nog voordat het bleke
tl-licht aanging hoorden ze waar het geluid vandaan kwam.
‘Oh God. Er zit iemand in één van de muurcellen. Er zit iemand in een
van de koelcellen! Iemand leeft nog.’ Achter een van de metalen deuren klonk
gekrijs. Silvia probeerde uit alle macht de kastdeur open te krijgen en Eric
stond besluiteloos in het midden van de kamer. Met een droge klik schoot de
deur los en Silvia schoof het mechaniek naar buiten.
Ze struikelde achteruit en begon toen zelf te gillen. Wat daar lag was
overduidelijk dood en tegelijkertijd ook niet. Wat ze zagen was bizar en
angstaanjagend. Het lijk, de magere wassen pop, lag met opengesperde kaken te
krijsen alsof het bovenmenselijk veel pijn leed.
Eric greep Silvia
bij haar arm en trok haar mee de kamer uit. Het geluid achtervolgde ze tot in
de hal waar ze volledig overstuur bleven staan. Twee andere medewerkers waren
ondertussen ook naar het mortuarium gerend en kwamen verward weer naar buiten.
De lijkschouwer en een dokter hadden het lijk met weerzin maar ook met
wetenschappelijke interesse onderzocht en kwamen tot de conclusie dat het dood
was. Wat het gekrijs had veroorzaakt hadden ze niet kunnen verklaren, maar het
was belangrijk dat het intreden van de dood daadwerkelijk had plaatsgevonden.
Het verval was begonnen en het afbraakproces was onomkeerbaar aanwezig.
Na twintig minuten hield het gillen even plotseling op als het begonnen
was. Het eindigde zo abrupt dat de artsen geschrokken drie stappen achteruit
deden. Vervolgens duurde het even voor ze weer als dokters konden denken. Ze
hoopten dat ze nu definitief gestopt was met gillen maar een paar uur later
begon het allemaal weer opnieuw. Als een stofzuiger die op gang moest komen begon
het lijk lucht aan te zuigen en met een aanzwellend geluid als van een sirene
kwam het krijsen weer op gang. Ditmaal hield het aan tot halverwege de dag.
Ondertussen begon iedereen in het ziekenhuis zenuwachtig te worden. Het
gegil ging door merg en been en zowel bezoekers als patiënten protesteerden nu
openlijk tegen de geluidshinder. Een aantal personeelsleden had zich al ziek
gemeld en de sfeer rond het mortuarium werd beheerst door een mengeling van
angst, woede en onbegrip.
Die middag arriveerde Karel Pieters, broer van de overledene. Hij werd
direct apart genomen en ingelicht over de ongewone situatie.
‘Wat bedoelt u met “Geluiden maken”?’ vroeg hij geschokt.
‘Het zijn niet echt geluiden,’ vervolgde de dienstdoende arts. ‘Het is,
hoe zal ik het voorzichtig zeggen, het is meer een soort schreeuwen. Voor ons
is het ook een ongebruikelijke situatie,’ zei hij er haastig achteraan.
‘Vergist u zich niet. Ze is echt dood. Het ontbindingsproces is in volle gang,
maar af en toe begint ze oncontroleerbaar te krijsen, alsof haar stembanden en
haar longen de enigen zijn die nog werken.’
Hij stelde nog wat vragen waar de arts geen antwoorden op had en zat
daar toen een tijdje met een hoofd dat niet meer denken kon.
Karel keek glazig
voor zich uit en kreeg tranen in zijn ogen. ‘Ik wil haar graag zien,’ zei hij
ten slotte, en de arts knikte, opgelucht dat dit gesprek voorbij was.
Even later stonden ze voor de deur van het mortuarium. Het was stil nu
en de dokter probeerde hem zo goed en zo kwaad als het kon voor te bereiden. In
de rouwkamer lag Anna opgebaard. Het was niet meer de Anna zoals hij die zich
herinnerde van vroeger. Niet meer de levendige, grappige, slimme, mooie Anna.
Hij kon niet geloven dat ze er niet meer was. Hij haalde diep adem en bereidde
zich voor op een paar moeilijke dagen.
Toen hij van haar wegliep hoorde
hij een zacht gereutel achter zich. Hij schrok zo erg dat hij zich met een klap
tegen de deur aanwierp en als versteend bleef staan. Hij trok wit weg en bleef
met wijd opengesperde ogen naar Anna kijken. Als een blaasbalg zwol haar
borstkas krakend op. Haar kaak viel open en een aanzwellend raspend gekrijs
vulde de kleine ruimte. Gillend vluchtte Karel de kamer uit en zocht in blinde
paniek de uitgang. Hij rende de gang in langs de dokter die op hem stond te
wachten en stopte halverwege de hal, middenin de mensenmassa van het bezoekuur.
Karel was een praktisch ingestelde man. Hij probeerde zijn weg te
vinden in het leven door de wereld te relativeren, door logisch nadenken. Door
beslissingen te nemen die waren gebaseerd op de natuurlijke wetten van het
bestaan. In de dagelijkse praktijk lukte dit aardig, maar het riep zoveel
tegenstrijdige gevoelens op. Hij ging in het ziekenhuisrestaurant zitten en
wachtte samen met Rob op de rest van de familie. Oom Rudolf kwam aanlopen met
een kop koffie en vlak achter hem aan kwam Ellen. Marleen kwam binnen en ging
naast haar man Rob zitten. Ze keek even naar Ellen die onophoudelijk zat te
huilen. Ze had één hand voor haar mond en in de andere hand hield ze een
vochtige zakdoek. De rest zat zwijgend om het ronde tafeltje te staren naar het
bloemstukje in het midden. Iedereen had het mortuarium bezocht, alleen Ellen
durfde niet te gaan. Ze was Anna’s beste vriendin sinds de lagere school en
hoewel ze geen familie was, leek zij nog het meest ondersteboven van haar dood.
Ze twijfelde serieus of ze wel naar de begrafenis zou durven komen.
‘Het is niet erg Ellen,’ zei Marleen. Ze pakte haar hand. ‘Niemand neemt
het je kwalijk als je besluit om niet te komen.’ Ellen knikte en veegde haar
neus af aan haar trui.
‘Het maakt niet uit wat iedereen er van denkt. Het gaat er om dat wij,
en belangrijker nog jij, weet wat je hebt betekend voor Anna, en wat Anna heeft
betekend voor jou.’
Ellen zuchtte diep
en leek toen een beetje tot rust te komen.
Karel en Marleen waren de enige directe familie van Anna. Dan was er
Rob, de man van Marleen en oom Rudolf, de laatst overgebleven broer van zijn
moeder. Ze waren allemaal behoorlijk nuchter en stonden met beide benen op de
grond. Natuurlijk hadden ze het moeilijk met de nare situatie, maar ze wilden allemaal
dat het afscheid zo normaal mogelijk zou moeten verlopen. Ze waren het er
allemaal over eens dat Anna zou worden begraven en dat ze niet zou worden
behandeld als een soort medische curiositeit. Ze gaven geen toestemming aan de
artsen om haar verder te onderzoeken. Het lichaam zou vanmiddag naar het huis
van Karel worden verplaatst en vanavond zou de begrafenisondernemer komen om de
details van de begrafenis te bespreken. Karel kon de afleiding goed gebruiken.
Hij hoopte dat zijn hoofd wat zou kalmeren als hij wat omhanden had.
Die avond zat de begrafenisondernemer met samengeknepen billen in zijn
stoel en probeerde zijn hoofd erbij te houden. Door de zenuwen trilden zijn
handen onophoudelijk. Na drie pogingen een slok van zijn thee te nemen gaf hij
het op en zette het porselein aan de kant. Een nieuw krijssalvo was net voorbij
en hij veegde zweet van zijn voorhoofd waarbij hij probeerde zo normaal
mogelijk over te komen. Karel reageerde nauwelijks meer op het krijsen, iets
dat de begrafenisondernemer nog meer van zijn stuk bracht. Hij had al thee op
zijn papieren gemorst en probeerde de zaken nu zo snel mogelijk af te handelen.
Hij wilde weg hier. Hij zag als een berg op tegen de begrafenis.
Karel wilde alles zo respectvol mogelijk laten verlopen. Hij luisterde naar
haar lievelingsmuziek en zocht naar een geschikte foto voor op haar kist. Dan
waren er nog andere zaken. In haar kist zou een laag geluidsisolatie worden
aangebracht en tijdens de uitvaart zou de muziek harder spelen dan normaal,
alles in de hoop de gasten niet te veel te verontrusten. Eigenlijk hoopte hij
dat het schreeuwen dan voorbij zou zijn, maar hij vreesde het ergste.
De lange, zwarte wagen gleed over het asfalt en kwam bijna geluidloos
tot stilstand voor de deur van de aula. Twee in het zwart geklede mannen met
een serieus, bijna uitdrukkingloos gezicht, liepen over het krakende
schelpenpad. Ze openden de deuren en droegen de kist naar binnen.
Na een minuut of tien kwamen ook de eerste gasten aan. In de hal was de
condoleance en een stroom collega’s, vrienden, kennissen en andere
belangstellenden trok langzaam aan de familie voorbij. Karel kende er een
aantal goed en anderen alleen van gezicht. Een gedeelte van de mensen kende hij
niet en hij vermoedde dat er een paar sensatiezoekers tussen zaten die er op
een of andere manier achter waren gekomen dat er iets bijzonders aan de hand
was.
De familie had de gasten de kans gegeven om na de condoleance pas te te
beslissen of ze wilden blijven voor de dienst. Sommigen waren na het condoleren
al weggegaan, maar er was ook een groep die besloot te gaan, nadat ze langs de
kist waren gelopen waar Anna lag te schreeuwen. De buurvrouw was flauw gevallen
en werd door haar man weg gebracht, waarbij hij bij het verlaten het pand nog
een boze blik in de richting van de familie wierp. De meesten echter probeerden
zo respectvol mogelijk om te gaan met de hele situatie, die per slot van
rekening al pijnlijk genoeg was. Toen de laatste voorbij was, ging iedereen de
zaal in waar de afscheidsdienst gehouden zou worden.
Op de eerste rij was de familie in stilte gaan zitten en zat in
zichzelf gekeerd te luisteren naar de man die de dienst leidde. Aan de rand was
een plekje vrij gelaten voor Ellen, mocht ze toch besluiten te komen.
‘Ik wil weg hier, ik wil weg. Wanneer gaan we?’ fluisterde een wat
oudere vrouw tegen haar man. Hij keek geïrriteerd de andere kant uit en probeerde
haar te negeren. Plaatsvervangende schaamte was duidelijk van zijn gezicht af
te lezen. Hij was blij dat de eerste spreker het kort hield en de muziek daarna
behoorlijk hard uit de boxen galmde. Een puber in gothic kleren aan het einde
van de vierde rij keek gehypnotiseerd naar de kist en genoot op een perverse
manier van het tafereel. ‘Kijk toch eens. Ze blijft schreeuwen.’ Hij gaf zijn
vriendin een por in haar zij om haar aandacht te krijgen. Ze keek echter ongeïnteresseerd
naar het boekje in haar hand en zette de muziek van haar MP3-speler wat harder.
Gedurende de dienst werd het langzaam leger in de zaal maar niet stiller.
Er waren drie sprekers die elk een korte rede hielden, maar het was moeilijk om
je te blijven concentreren. Niet alleen door het geluid uit de kist, maar ook
doordat de mensen steeds onrustiger werden en de zaal begonnen te verlaten. De
eersten die wegliepen waren de mensen op de achterste rijen. Zij konden
wegglippen zonder dat het teveel opviel. Later waren het ook andere gasten die
zich verexcuseerden.
Het krijsen werd onmiskenbaar luider. Het leek wel of er steeds meer
lucht door het lichaam werd aangezogen en met steeds meer geweld naar buiten
werd geperst. Door de kracht van het schreeuwen en het verval van haar lichaam
brak plotseling haar onderkaak af en veranderde het geluid even in een diep
gorgelen, om daarna direct weer in krijsen over te gaan. Toen even later ook
haar tong uit haar mond viel door de luchtverplaatsing bedekten Karel en één
van de medewerkers vol afgrijzen het raampje van de kist. Dit was niet het
laatste beeld wat hij van zijn zus wilde zien en onwillekeurig wendde hij zijn
gezicht af. Hij slikte wat opkomend maagzuur weg en keek naar de mensen in de
zaal, althans naar degenen die er nog over waren.
Hij ging naast het trillende personeelslid zitten op het randje van het
kleine podium en keek hoe Rob zich probeerde te concentreren op woorden die hij
sprak over Anna.
‘Anna was een sterke vrouw.’ Rob keek de zaal in en vervolgde.
‘Ze had…’ stotterde hij. ‘Ze was…’ Rob stopte omdat niemand meer
luisterde. Het gegil uit de kist werd steeds doordringender en de muziek werd steeds
harder gezet door de begrafenisondernemer. Er waren meer en meer mensen die hun
schaamte lieten varen. Sommigen liepen huilend weg en anderen zaten met hun
handen tegen hun oren. Alleen oom Rudolf leek onaangedaan door de kakofonie,
maar die was dan ook grotendeels doof.
Op een gegeven moment was de chaos compleet toen een paar mensen
struikelend over hun stoelen de uitgang probeerden te bereiken. Andere gasten
reageerden daar weer vloekend op. Karel besloot de dienst af te breken voordat
de volkomen verzenuwde menigte met elkaar op de vuist zou gaan.
Na een half uur, toen het weer wat rustiger was geworden, werd de kist
naar de laatste rustplaats gedragen door vier in het zwart geklede mannen. Karel
zag dat ze oordopjes in hadden gedaan en schoot bijna in de lach. Het was op
een treurige manier komisch. Toen ze bij het pas gedolven graf aankwamen, was
dit gevoel al snel weer helemaal verdwenen. De meesten probeerden zo ver
mogelijk bij het graf uit de buurt te blijven. In de verte stond een oud
echtpaar op bezoek bij een ander graf. Ze keken verbijsterd naar het tafereel
en haastten zich naar de uitgang.
Na de laatste woorden van Ellen, die uiteindelijk toch nog was komen
opdagen, zakte de kist met het gillende lijk naar beneden. Met het geluid van
iemand die langzaam werd gesmoord door een kussen stierf de echo van haar
heengaan langzaam weg onder een laag verse aarde. De kist kraakte nog even onder
het gewicht van het zand en toen werd het stil.