“Hoor jij dat ook, Peter?” Helen keek hem vragend aan.
“Dat gefluit in de verte.”
Peter zei niets. Hij
staarde voor zich uit. Het leek of hij diep in gedachten was of heel
geconcentreerd luisterde. Helen wendde haar blik af en keek weer in de richting
van waar het geluid vandaan leek te komen. Ze kon niet zo goed zien. Het was
vrij donker door de dennen die in dichte rijen op elkaar gepakt stonden. In de
verte stond een oude watertoren en daar kwam het gefluit vandaan. Het leek
dichterbij te komen. Een raar vervormd geluid dat ze niet goed kon thuisbrengen.
“Het klinkt als een frisbee. Je weet wel, waar ze mee spelen in het
park. Op zondagmiddag.” Ze deed een stap naar voren en hield toen haar adem in
om beter te horen. Ze wist nu zeker dat het uit de oude watertoren kwam. Helen
liep naar het midden van het grasveld zodat ze beter zicht had op het gebouw in
de verte. Peter bewoog zijn hoofd en keek nu naar de plek waar Helen een minuut
geleden stond. Ze wilde vragen wat er aan de hand was, toen ze in de verte iets
zag bewegen. Een projectiel kwam in een kaarsrechte lijn recht op hun af. Eerst
dacht ze aan een vliegtuig heel hoog in de lucht, maar toen ze beter keek zag
ze dat het redelijk dichtbij was. Het bewoog heel langzaam en dreef
onmiskenbaar hun richting uit. Na een tijdje verdween het tussen twee bomen om
even later weer tevoorschijn te komen.
Het gefluit was ook
dichterbij gekomen. Beeld en geluid smolten samen. Het was afkomstig van het
kogelvormige object.
“Peter, wat is dat?” Helen keek naar Peter. Peter antwoordde niet. Hij
stond nog steeds precies zo als even tevoren. Ze liep een paar meter naar links
om beter zicht te krijgen op het ding. Toen liep ze weer een stukje naar voren.
Ze kneep haar ogen tot spleetjes en hield haar hoofd schuin. Ze stond nu recht onder
het voorwerp dat met een stroperige snelheid voortbewoog.
“Peter?” Ze realiseerde zich dat hij totaal niet reageerde. Het object
was nu op minder dan tien meter genaderd en vloog recht op hem af. Helen kon nu
onderscheiden dat het een kogel was, maar er was iets mis mee. Het leek alsof
het projectiel zich door water heen bewoog. Aan de voorkant ontstonden
rimpeltjes en er achter was de lucht als boven asfalt op een warme dag. Als een
slak kroop de kogel door de lucht. Een slak met maar één doel: Peter.
“Kijk uit!” riep ze. “Ga weg daar!”
Peter wendde zijn
hoofd tergend langzaam in de richting van de aankomende kogel. Hij bewoog in
slow motion. Ze wilde Peter wegtrekken, maar ze was bevroren. Bevroren in de
tijd. Haar hersenen werkten op volle toeren. Haar ogen schoten van de kogel
naar Peter en weer terug, maar ze kon haar benen niet meer bewegen. Haar
lichaam reageerde niet meer. Haar stem wilde niet meer. Ze hoorde dat ze heel
langzaam begon te gillen.
De kogel trof Peter
in zijn borst. Daarna ging alles heel snel. Zijn lichaam verslapte en viel naar
achteren. Toen dat gebeurde kon Helen zich weer normaal bewegen en verloor ze
haar evenwicht. Ze viel voorover op het gras en het duurde even een seconde
voor ze zich weer had hersteld. Toen stond ze struikelend op en rende naar
Peter. Hij ademde zwaar. Hij was niet dood, maar dat zou niet lang meer duren.
In paniek voelde ze in haar zakken. Ze vond haar mobiel en belde 112.
“Houd vol, Peter,” zei ze. “Er is een ambulance onderweg.” Tranen
stroomden over haar wangen. Ze wist niet wat ze moest doen. Ze stond op om te
kijken of er al hulp onderweg was of dat er iemand liep die ze kon aanklampen.
Toen klonk er een
schot en weer stond de wereld stil.
Het gefluit begon.
Wild bewoog ze haar ogen. Ze probeerde haar spieren te spannen om weg te komen.
Haar blik was gefixeerd op de watertoren. Ze kon niet anders dan in de verte
staren tot haar ogen traanden. Een eeuwigheid in de verte staren tot ze zag wat
ze niet wilde zien. Een stipje in de verte dat zich traag door het landschap
bewoog en steeds dichterbij kwam. Langzaam bevroor haar geest tot een spiegelende
ijsvlakte. Het voelde als de black-out die ze ooit had bij een tentamen
Wiskunde, lang geleden op de middelbare school. Een black-out waaruit ze pas
ontwaakte toen de zoemer ging. Alleen was hier geen zoemer, maar een eindeloos
wachten onder het zwarte ijs van haar bewustzijn. Zonder de hoop ooit nog te
ontsnappen. Ze voelde haar adem langs de zijkant van haar gezicht kruipen en
haar lippen langzaam bewegen. De kogel was niet heel ver weg meer. Ze had
hooguit nog een paar minuten te leven.
De dood was nu vlakbij. Ze zag haar spiegelbeeld in de metalen huls gereflecteerd. Ze kon niet
meer denken. Ze kon niet meer weg. Dit was het einde. De kogel drong door haar
huid en toen tergend langzaam door het zachte gedeelte van het dunne laagje
vlees daaronder. Met een misselijk makend geluid van staal op bot,
versplinterde het voorwerp een stukje van haar voorhoofd. Eerst was het koud,
maar toen de kogel eenmaal het bloedrijke vlies dat om haar hersenen lag beroerde,
voelde het aan als een warm bad. Ze glimlachte.
Toen werd alles
donker. Heel langzaam.